Kinderen van de rekening

Kinderen van de rekening

Vele Antwerpse kinderen kregen in de 19de eeuw een Begijendijkse of Betekomse opvoeding

Een zorgeloze jeugd is iets dat we al onze kinderen toewensen. Dankzij de welvaart van de laatste eeuw, een goede gezondheidszorg en sociale voorzieningen is de levenskwaliteit van onze bevolking, en dus ook van onze kinderen, er in honderd jaar flink op vooruitgegaan. In de negentiende eeuw zag het er voor vele kinderen echter heel wat minder rooskleurig uit. Vooral in de eerste helft van de negentiende eeuw bevonden vele huisgezinnen zich in een ellendige toestand, in die mate zelfs dat het voor velen niet mogelijk was om hun kinderen zelf op te voeden. Vooral in steden zoals Antwerpen werden veel kinderen te vondeling gelegd of overgedragen aan het Armenbestuur, dat zich dan verder over hen bekommerde. In de praktijk werden veel van die jonge Antwerpenaars uitbesteed bij families op het platteland. Het Antwerpse Armenbestuur betaalde dan de kosten voor voeding, kledij en school totdat de kinderen oud genoeg waren om zelf hun kostje te verdienen. De uitbestede kinderen kregen een identiteitsbewijs op perkament mee, waarop uitdrukkelijk werd gewaarschuwd dat degenen die de kinderen zouden mishandelen of de nodige oppas niet gaven, niet zouden betaald worden. Vanaf het einde van de achttiende tot het midden van de negentiende eeuw kwamen zo vele tientallen jonge Antwerpenaars bij Begijnendijkse en Betekomse gezinnen terecht. Vele kinderen stierven op jonge leeftijd, maar sommigen slaagden er toch in een normaal leven uit te bouwen. Doordat van elk uitbesteed kind een gedetailleerde rekening bewaard bleef in het Antwerpse OCMW-archief, kunnen we vaak een belangrijk deel van hun jeugdige levensverhaal reconstrueren. Voor de historici waren zij letterlijk en figuurlijk de kinderen van de rekening. Enkele voorbeelden:

Het verhaal van Philip Wessels

Een mooi voorbeeld van hoe het er op het einde van de achttiende eeuw aan toe ging is het verhaal van Philip Wessels. Philip werd in Antwerpen geboren als onwettig kind van Theresia Hendrickx. Theresia was dus niet getrouwd, maar uit een attestatie van commissaris Adriaenssens was gebleken dat een zekere Hendrik Wessels de vader was. Hendrik was grenadier in het regiment van Clairfayt, een militair dus. De kleine Philip werd op 23 augustus 1789 gedoopt in de kerk van het Zuidkasteel in Antwerpen, één van de grootste militaire bolwerken van de zuidelijke Nederlanden.

Mogelijk kreeg de vader van het kind kort na de geboorte van zijn zoon een marsorder en vertrok hij met zijn regiment uit de stad. Wat alleszins vaststaat is dat de moeder op 24 april Antwerpen verlaten heeft, en haar zoontje had achtergelaten bij haar schoonvader. Die vertrouwde de baby toe aan het bestuur van de Antwerpse godshuizen. Op 7 juli 1790 was Theresia Hendrickx opnieuw in Antwerpen en ging zij haar zoontje terug ophalen.

Nadien trouwde Theresia met Hendrik en kwam er een tweede kindje bij, nl. Petrus Wessels. Maar het geluk van het jonge gezinnetje bleef niet duren: Hendrik Wessels stierf, en daarmee was Theresia haar kostwinner kwijt. Op 9 februari werden de twee kinderen van het echtpaar terug door de Antwerpse godshuizen opgenomen, omdat hun vader overleden was en hun moeder met eenen anderen mans persoon gaan loopen was. De zoontjes werden vervolgens bij verschillende gezinnen uitbesteed. Philip kwam uiteindelijk terecht in Begijnendijk, waar hij op volwassen leeftijd een huis wist te verwerven in de wijk Palingspot.

Joannes Baptista Binoir

Een ander bekend verhaal is dat van Joannes Baptista Binoir. Joannes werd in Antwerpen geboren op 23 oktober 1836 als onwettige zoon van Elisabeth Binois. Bij het registreren van zijn achternaam werd een schrijffout gemaakt, want hij had eigenlijk Binois moeten heten. Joannes werd op 14 december 1836 aanvaard door de Antwerpse godshuizen omdat zijn moeder gehospitaliseerd was en door tering totaal onbekwaam was om haar kind op te voeden.

Moeder en kind werden van mekaar gescheiden, en Joannes werd in 1837 uitbesteed bij de familie Hendrickx te Meetshoven. Daar bleef hij zijn ganse jeugd wonen en kruiste zijn levenspad met dat van Philip Wessels. Philip was op latere leeftijd namelijk blind geworden, kon niet meer voor zichzelf zorgen en werd daarom ook uitbesteed bij de familie Hendrickx. Doordat Joannes als kleine knaap de blinde Philip altijd vergezelde, kreeg hij al gauw de bijnaam “Wanneske Wessels”. De Antwerpse Godshuizen betaalden de kosten voor de voeding, klederen, dokter en het schoolloon van de kleine Wannes. In april 1848 werden zelfs communieklederen gekocht en vanaf 1850 mocht Wannes zelfs naar de Franse school gaan op kosten van het Antwerpse bestuur. Dit alles weten we dankzij de gedetailleerde rekening die daarvan werd bijgehouden.

Wanneske Wessels is tweemaal getrouwd geweest in Begijnendijk, de laatste maal met Carolina Pelgrims. Kort na 1880 werd hij door pastoor Dockx gevraagd om onderwijzer te worden in de pas opgerichte Katholieke school. Dit schooltje stond in de Dorpsstraat en werd in 1901 definitief opgedoekt wanneer de zusters Annonciaden hier een meisjesschool inrichtten. Wannes bleef nog een paar jaar in het centrum van Begijnendijk wonen tot het noodlot toesloeg in 1910. Dat jaar eindigde zijn leven een beetje zoals het begon: in het huis van Wannes brak tering uit, en de oude man werd ondergebracht bij één van zijn kinderen in Antwerpen, waar hij uiteindelijk overleed.

.

Wanneske Wessels
Identiteitsbewijs Wanneske Wessels